Een laat verslag van een indrukwekkend afscheid

Afscheid van Willem Barnard

10 

 

15 aug. 1920  –   21 nov. 2010

door ds. J.H. Uytenbogaardt

Op de ochtend van de zondag van de Voleinding, toen de klok van deGeertekerk werd geluid voor de eredienst, overleed Willem Barnard in zijn woning aan het Geertekerkhof in Utrecht. ‘Een man met een stem’, noemt hem het ‘naschrift’ de volgende dag in het dagblad Trouw. En wat voor een stem! Een stem die gepassioneerd beproefde het geheim van het geloof in de taal tot klinken te brengen: ‘het beste is nog niet geschreven, het ligt ver­borgen in de taal’. Tweetalig was Willem Barnard, want voortdurend zocht hij de taal van het geheim te verbinden met de taal van wat deze wereld maakt en breekt. Daarom had hij aan één naam niet genoeg en was hij in de wereld Guillaume van der Graft. Heel zijn leven zijn die twee met elkaar in gevecht geweest, zoals Ezau en Jakob in hun geboorte en sindsdien niet zonder en niet met elkaar konden. Predikant en dichter was hij, maar hij kon niet anders dan scheiding maken tussen die twee: ‘Ik loop rond met dat predikantschap dat ik niet meer (of dat mij niet meer) bekleed(t). Het is alsof ik met een toga die ik heb uitgetrokken onder mijn arm blijf rondlopen. Een toga, een uitgeto­gen ambt, als een ziel onder de arm. Ik heb me gewonnen gegeven aan de gedachte dat ik niet gelovig kan zijn. Ook niet ongelovig. Ik lees de Schriften, ik schrijf bij wat ik lees. En zo geloof ik. Dat is nu eenmaal mijn manier.’1

Met die toga bekleed lag hij in de dagen tussen zijn overlijden en uitvaart temidden van zijn boeken, omringd door zijn geliefden. Want levenslang heeft hij als ‘verbi Divini minister’ – dienaar van het Goddelijke woord – tegen wil en dank kerk en wereld gediend met woorden, gedichten, gebeden en liederen. Levenslang heeft hij geleden onder en geleefd van die godzalige en godvervreemde tweetaligheid, die als het goed is ieder christen­mens teistert en bemoedigt.

Tijdens die pelgrimage vond Willem Barnard zijn plaats, zijn Mokum, in de Oud-Katholieke Kerk. In zijn dagboekaantekeningen schrijft hij: ‘Waarom ga ik naar de Oud-Katholieke Kerk? Om die katholiciteit. Om de verbinding met die grote traditie. Om de heilige mysteriën. In de dienst gebeurt er iets met ons, bij de protestanten doen we iets.’ ‘… ik ga van een zijbeuk door naar het grote kerkschip met het koor waar de mysteriën gevierd worden. Mijn uitzicht wordt wijder’. ‘Op zondag II Advent, 8 december 1985, ben ik ‘gevormd’, de zoals de verspreking luidt. Het ‘vormsel’, d.i. de bemoediging waarmee men bevestigd wordt. De bisschop legde mij de handen op en zalfde mijn hoofd, – zinnebeeldig met een kruisje op het voorhoofd. En hij gaf mij de vredegroet, voor het altaar staande omhelsde hij mij. Ik zeg ‘mij’ en ‘ik’, maar we waren met zijn tweeën. En dat was goed, want het gaf een gevoel van verbonden­heid en ‘ont-allening’. Fem Kruis werd samen met mij opgenomen in de Oud-Katholieke Kerk, in de katholieke traditie. Want dat is het voor mij vooral. Ik heb een achterstand ingehaald, ik loop nu mee in de gang van zaken zoals ik die voor het eerst in Engeland heb leren kennen en later in de Abdij van Male (Brugge) heb leren waarderen. Alles komt op zijn plaats.’

En zo werd Willem Barnard vanuit die plaats, die ‘poort van de hemel’, dan ook uitgedragen uit de Oud-Katholieke Ste Gertrudis Kathedraal. Op donder­dag 25 november een avondwake. Een stille schaars verlichte kerk. Willem terzijde in de Jacobuskapel. Ruimte om bij hem te waken en hem te groeten. Zoals hij in zijn liederen zijn eigen hart vertolkte, zo bemoedigden zij in deze dagen de velen die hem op het hart dragen:

O Jezus, hoe vertrouwd en goed klinkt mij uw naam in ’t oor,

als ik van alles scheiden moet, gaat nog die naam mij voor.

O naam, eeuwige ademtocht, een sterveling ben ik.

Als eens mijn eigen adem stokt, dan draagt mij uw muziek.2

De laatste woorden van het Aloude Testament klonken in de taal die Willem lief was, de taal van de Staten Vertaling. Woorden van de profeet Maleachi over de Zon der gerechtigheid die over ons op zal gaan. Daarbij vertolkte organist Piet van der Steen de visionaire klanken van Olivier Messaen uit l’Ascension’, de hemelvaart(smis): ‘laat ons naar de geest in de hemel wo­nen’. De stilte werd besloten met het lied dat Willem maakte voor de derde zondag van Pasen, de zondag van Gods goedertierenheid (psalm 33,5)

Gods goedheid is te groot, voor het geluk alleen,

zij gaat in alle nood door heel het leven heen.3

Vrijdag 26 november werd Willem uitgeleide gedaan door zeer velen. Familie, gemeente, vrien­den, dichters en doeners. Een stralende dag. De Gertrudis-kathedraal was te klein, maar de Geerte­kerk bood uitkomst. Ook daar konden de nodige deelnemers de dienst vol­gen en de eucharistie vieren. Voor aanvang werd Willem plechtig overluid met de klokken van de Oud-Katholieke Kathedraal, de Geertekerk, het Bart­holomeus Gasthuis en de Nicolaïkerk.

Voorganger in de dienst was emeritus pastoor Jan Kinneging. Hij werd geas­sisteerd door zijn opvolgers, door emeritus aartsbisschop Glazemaker die Willem vijfentwintig jaar geleden vormde en door een aantal priesters en predikanten uit de oecumenische breedte van de Kerk. Samen met heel de gemeente baden zij bij de doopvont op de drempel: ‘mogen de engelen en de heiligen hem geleiden in de heerlijkheid’. Met dat gebed trokken zij met de overledene op de schouders van familie en vrienden en zijn geliefden achter hem aan naar het altaar. Gaandeweg zong heel de gemeenschap aange­voerd en aangevuurd door organiste Eveline Jansen en het vrouwenkoor: ‘Lieve Heer, Gij zegt ‘kom’ en ik kom, want mijn leven is onder de macht gesteld van de Heer die mijn dagen en nachten telt en de Heer zegt ‘kom’ en ik kom’4.

In zijn preek verbond Jan Kinneging deze woorden van overgave met de twijfel die Willem zijn leven lang bewoog: ‘waarom geloof jij en wat geloofden zij die ons voorgingen. Wat hield hen op de been, een hele kerkelijke traditie lang? Waarom doe je er nog aan? Waarom ga je straks in de rij staan om brood en beker te delen – je handen open om het genadebrood van de Heer te ontvangen?’ In de eerste schriftlezing uit Genesis 28,10-28 is Jakob de tweelingbroer van Ezau, de hielenlichter, de verpersoonlijking van die vraag. Toch is hij, die zich afvroeg ‘hoe haal ik mijn broer onderuit en hoe krijg ik mijn vader zo gek dat hij mij zegent’, degene in wie wij ons herkennen als wij in al ons gekissebis in de liturgie dromen van hemel en aarde die met elkaar verbonden raken en die daarom kunnen belijden: ‘hoe ontzagwekkend is deze plaats’. Het is de ervaring ‘ik heb ooit eens …’ en ‘dat ben ik nooit ver­geten’, ‘ik heb er geen woorden voor en daarom dus’. Dat is, zo zei de voor­ganger, een diepste woord, een ultieme ervaring ‘die ik bij horten en stoten in de heilige Schiften tegen kom. En in de woorden van dichters, schriftuitleg­gers en in de noten van componisten’. Het is dat ene woord dat klinkt in het paasevangelie dat deze dag klonk uit Johannes 20,1-18, die ene naam uit de mond van de tuinman: ‘Maria’. Jouw eigen naam, klinkend in de stem van de geliefde. Willem Barnard zei over dat ene vers: ‘Het is mij nooit gelukt, dat zestiende vers te lezen met vaste ongebroken stem. Hier houdt alles op. Hier begint alles’. Waarom doe je er nog aan? Om deze diepste belevenis, die niet onder woorden te brengen is. Geen geschiedenis van toen, maar een gebeuren telkens opnieuw. Daar waar het Hooglied van de vertwijfelde liefde en het Evangelie een verbintenis aangaan. Daar wordt het leven gevierd, zo zei de voorganger. Als je niet in wonderen gelooft, ben je geen realist. Het bloedrood gekleurde verhaal van mensen. Daarvan houden wij hier gedachtenis door de doden in te lijven bij het leven. Het visioen van die ladder die hemel en aarde verbindt: Jakob hoeft niet op te klimmen tot God (zo’n ladder blijkt altijd te kort). De Almogende buigt zich naar hem over, reikt hem de hand. God is het die verbinding maakt. Een stem die roept: Maria.

In de gebeden, waarin lector Toos Mugge voorging, kregen de namen stem van de geliefden met wie Willem zijn leven deelde en van hen met wie deze geroepen heilige in kerk en wereld verbonden is:

voor zijn dierbaren die hem met zorg en aandacht hebben omringd, om troost en zegen in dagen van leegte en gemis;

voor wie zijn voor gegaan, die wij met liefde in ons hart meedragen, dat zij omringd mogen worden door uw eeuwige liefde, licht en vrede;

… voor de kerk, om kracht te volharden in het zoeken naar wegen van ver­zoening, eenheid en vrede;

voor de wereld, voor wij lijden onder oorlog, verdrukking en natuurrampen, om uitkomst in uitzichtloze situaties, om uithoudingsvermogen voor hulpver­leners.

voor eigen parochie en allen aan wie wij zijn toevertrouwd …

Al deze gebeden kwamen samen in het eucharistisch gebed, dat stamt uit Taizé5. Daarin wordt die andere Maria genoemd, de moeder van de Heer, op de dag van wier ontslapen Willem werd geboren. En wij baden dat wij met haar, met Maria in de graftuin en ‘met alle heiligen die door alle tijden heen mensen van uw welbehagen waren, ook wij uw lof mogen zingen’. Indruk­wekkend de velen die zich bij de opgang van Willem naar het altaar voegden en hun hand ophielden voor het ‘brood uit de hemel’ en de ‘wijn van het ko­ninkrijk’ zoals hij zei toen hij zelf nog brood en wijn uitreikte in die proeftuin in Rozendaal.

Met het lied van Mozes op de grens van het ‘land van louter licht’ werd Wil­lem uitgedragen:

Hing niet het wolkendek zo zwart van twijfel om ons heen,

wij zouden ’t land zien van ons hart dat ’t hemels licht bescheen.6

Te voet zette zich een lange stoet in beweging naar het Oud-Katholieke ge­deelte van de begraafplaats Soestbergen. Langs de singels over het Ledig Erf de stad uit. En daar tenslotte werd Willem neergelegd in zijn graf met het gebed: ‘Geef dat hij met al uw uitverkorenen mag verrijzen tot nieuw leven bij de komst van Christus, onze Heer’. Ieder kon deel nemen aan het beaarden en een gedachtenis­steentje achterlaten. Moge zijn gedachtenis tot zegen zijn.

Een weg van dagen was het om afscheid te nemen Willem Barnard. Een weg van gebed, zoals de liturgie wil wezen. Geen gedachtenissen klonken, want hij meende dat de liturgie zelf getuigenis aflegt van wat hem bewoog. Dat visioen verwoordde hij ooit met een gedicht waarin zijn wereldlijke alter ego Guillaume van der Graft de predikant Willem Barnard bij de hand neemt:

Oxford Street

Alles kan veranderen in een dag

als de auto’s gaan grazen in de straten,

mooie glanzende koeien en schapen

en de vekeerslichten staan groen op gras.

Engelen als cowboys ertussendoor

houden zich bezig met paardekrachten,

want God, God in het diepst van zijn gedachten,

dat is een boer, dat is gewoon een boer.

Hij scheurt het asfalt als een grasland open,

in de riolen schieten vissen kuit,

wat dood is doet hij ademen en lopen,

maakt van metaal een zachtkloppende huid.

Het zal ontroerend zijn om te aanschouwen

als al die auto’s ook kunnen herkauwen.

Guillaume van der Graft

ds Hans Uytenbogaardt

oud secretaris eredienst van de Protestantse Kerk in Nederland

 

( dit verslag werd overgenomen uit “Utrechtse Stemmen”, Oecumenisch tijdschrift voor kerk en samenleving in Utrecht)

Noten:

  1. De dagboekfragmenten zijn genomen uit: Willem Barnard, Een zon diep in de nacht, de verzamelde dagboeken 1945-2005. Skandalon, 2009

  2. Liedboek voor de Kerken, gezang 446 / Oud-Katholiek Gezangboek 415

  3. Liedboek voor de Kerken, gezang 223 / Oud-Katholiek Gezangboek 660

  4. Liedboek voor de Kerken, gezang 51

  5. Oud-Katholiek Kerkboek, blz. 455-457

  6. Liedboek voor de Kerken, gezang 290 / Oud-Katholiek Gezangboek 717

  7. Verzamelde Gedichten, blz. 722