Samenvatting Scheiding Kerk en Staat 8 juni 2009

  

Scheiding Kerk en Staat van het College van B&W Amsterdam, 2008

(samenvatting in private tekst)

Vier beginselen beheersen de verhouding tussen kerk en staat:

  1. de scheiding van kerk en staat: ín hun onderlinge verhouding mag geen institutionele zeggenschap over en weer zijn, evenmin als rechtstreekse inhoudelijke zeggenschap.

  2. de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging: de overheid garandeert dat burgers en groepen ervan vrijelijk hun godsdienst en levensovertuiging kunnen aanhangen en uitdragen.

  3. het gelijkheidsbeginsel: de overheid behandelt godsdiensten en levensovertuigingen gelijk, is neutraal ten opzichte van het al dan niet aanhangen daarvan, spreekt geen voorkeur of afkeur uit voor de ene of de andere godsdienst of levensovertuiging en individuen of groepen mogen niet worden gediscrimineerd vanwege hun godsdienst of levensovertuiging.

  4. het neutraliteitsbeginsel: de overheid, als vertegenwoordiger van de hele samenleving, moet ten opzichte van de godsdienst neutraal zijn: wat ten opzichte van de één is toegestaan of verboden, moet ook ten opzichte van de andere worden toegestaan of verboden. De overheid mag geen partij kiezen.

Over de neutraliteit van de overheid bestaan verschillende visies.

Een ervan is die van de exclusieve neutraliteit, waarbij, zoals in de Franse laïcité, godsdienst en levensbeschouwing geheel uit de publieke sfeer gesloten worden, die aldus godsdienst neutraal wordt, vrij van religieuze beïnvloeding. Godsdienst is een privé aangelegenheid en de publieke sfeer is vrij ervan. In Nederland gold dit nimmer, mede omdat nooit één godsdienst de absolute meerderheid had en de andere uit het publieke domein kon dwingen. Een keuze voor deze vorm van neutraliteit is uitgesloten vanwege strijd met de wet.

Een andere is die van de inclusieve neutraliteit. Deze komt voor in samenlevingen waarin individuen en groepen de vrijheid c.q. het recht hebben om vanuit hun eigen religie of levensovertuiging te spreken en te handelen, ook in de publieke sfeer. Dit eist van de overheid onpartijdigheid, zodat alle (erkende) religies en levensovertuigingen gelijk worden behandeld. Deze neutraliteit geeft ruimte aan culturele, religieuze en levensbeschouwelijke diversiteit van burgers. De overheid draagt zorg voor gelijke behandeling, biedt soms ondersteuning, maar mag niet de ene godsdienst of levensovertuiging voorrang geven boven de andere. Het Nederlandse stelsel is gebaseerd op deze vorm van neutraliteit.

In deze visie op overheidsneutraliteit gaat het om een gelijke en proportionele behandeling van verschillende godsdiensten en levensovertuigingen, die recht hebben om zich in het publieke domein te manifesteren. De overheid dient in gelijke mate ruimte te geven aan hen allen. Subsidiëring van activiteiten van moskeekoepels of (migranten) kerken is mogelijk, zolang de activiteiten binnen de beleidsdoelstellingen van de overheid passen, de ene godsdienstige groepering geen voorrang krijgt op de andere, en gelijksoortige activiteiten van andere (niet-godsdienstige) groeperingen gelijk worden behandeld.

Een derde visie is die van de compenserende neutraliteit, waarbij de rol van de overheid een stapje verder gaat dan bij de inclusieve neutraliteit. Een taak kan voor haar weggelegd zijn in bijzondere omstandigheden, gelegen in historische of structurele ongelijkheden of in maatschappelijke achterstanden van bepaalde godsdiensten of levensovertuigingen. Vanwege het gelijkheidsbeginsel kan de overheid in voorkomende gevallen achterblijvende groepen extra ondersteunen. Dit moet per geval beargumenteerd worden, zoals vanuit achterstelling of sociale cohesie.

Volgens deze visie heeft de overheid de mogelijkheid om vanuit het gelijkheidsbeginsel voorwaarden te scheppen, zodat alle godsdiensten en levensovertuigingen in de samenleving gelijk geëquipeerd zijn om aan het maatschappelijke verkeer te kunnen deelnemen. Gelijke behandeling, zo gezien, staat het de overheid toe om de ene groep meer te ondersteunen dan de andere, omdat er sprake is van bijzondere situaties, die rechtgetrokken dienen te worden. Subsidiëring van (de activiteiten van) moskeekoepels en/of (migranten) kerken zijn dan een instrument om ongelijkheid weg te nemen en iedereen, ongeacht religieuze of levensbeschouwelijke achtergrond, volwaardig deel te laten nemen aan de samenleving; een dergelijke subsidiëring kan ten goede komen aan de sociale cohesie binnen de samenleving.

Een keuze voor exclusieve neutraliteit is voor het College van B&W van Amsterdam niet aan de orde.

Het College volgt in de regel de in Nederland gangbare inclusieve neutraliteit.

In voorkomende, steeds opnieuw te beargumenteren, gevallen kan de compenserende neutraliteit voor het College de meest geëigende zijn.

Dit alles wordt niet alleen ingegeven door rechtstatelijke argumenten, maar ook door emancipatorische en integratiedoeleinden.

Met betrekking tot de aanpak van radicalisering kan de overheid besluiten om mensen werkzaam bij kerken, moskeeën e.d. of bij instellingen op confessionele grondslag of individuen met een duidelijke religieuze, ideologische of levensbeschouwelijke overtuiging in te zetten om specifieke gemeentelijke beleidsdoelstellingen te verwezenlijken. Mag deze inschakeling van personen en organisaties leiden tot subsidiering van activiteiten? .

Het beginsel van scheiding van kerk en staat verzet zich niet tegen subsidiëring van maatschappelijke activiteiten van kerken of instellingen op confessionele grondslag. Daarover bestaat in Nederland brede overeenstemming op het gebied van onderwijs, welzijn, maatschappelijk werk, hulpverlening, gezondheidszorg, enz…

Een dergelijke overeenstemming moet nog worden verworven, als het gaat om het subsidiëren van activiteiten gericht op het bestrijden van radicalisering door het inschakelen van de z.g. religieuze infrastructuur. Dit is immers een nieuw beleidsterrein Daarvoor heeft de Gemeenteraad van Amsterdam gekozen, waarmee hij landelijk en in Europa voorop loopt. Zo’n keuze behoeft van geval tot geval argumentatie.