Lezingen: Jesaja 9,1-6; Titus 2,11-14; Lucas 2,1-20.
Een maand geleden was ik namens de oud-katholieke kerken van de Unie van Utrecht bij de vergadering van de Anglicaanse consultatieve raad in Nieuw Zeeland. Die raad is een soort beleidscongres van alle anglicaanse kerken wereldwijd, dat elke drie jaar plaatsvindt. op een gegeven moment kwam ik naast de aartsbisschop van Canterbury te zitten, Rowan Williams. We raakten in gesprek en hij vroeg me of de economische crisis ook Nederland trof. Ik bevestigde dat, vertelde wat over de crisis in de bouwwereld en op de huizenmarkt en zei dat misschien het meest succesvolle Nederlandse exportproduct momenteel de discjockey’s zijn, die miljoenen verdienen door wereldwijd op te treden op danceparties. De aartsbisschop vertelde dat hij zich wel zorgen maakte: aan de ene kant die grootschalige dansfestijnen waar jongeren al dan niet met behulp van pilletjes in hogere sferen raken, en aan de andere kant dan de harde werkelijkheid, die na zo’n hemelse ervaring alleen maar saai en doelloos voorkomt. En vervolgens spraken we over een aflevering van de Engelse detectiveserie inspector Morse – u kent die serie vast wel – die precies over dat thema gaat: de crisis van de ontnuchtering na een hemelse ervaring.
Waarom ik u deze ervaring vertel, is omdat we in het evangelie van vanavond ook over zo’n hemelse ervaring horen. We horen het prachtige verhaal over herders die engelen horen die Gods heerlijkheid verkondigen en een pasgeboren kind zien – is er een mooiere ervaring denkbaar? Maar in het vervolg van het verhaal blijkt de werkelijkheid heel wat minder mooi: de grauwe werkelijkheid van de toenmalige samenleving laat zich in alle hevigheid gelden. Dat begint direct al na de geboorte van dat kind, als de machthebber in het land, koning Herodes, het uit de weg wil ruimen. Eigenlijk is het hele evangelie daarmee voortdurend een verhaal over crisis: hoe God zijn heerlijkheid openbaart in een wereld die zich daartegen verzet. Vanaf de geboorte van dit kind tot en met zijn gruwelijke dood aan het einde van het verhaal is het voor de lezer die de vreugde van Pasen nog niet kent, de vraag wat er uiteindelijk overwint: de machten van deze wereld, machten van geweld en onderdrukking, of de liefde van God die alle grenzen doorbreekt.
Ook onze wereld is in crisis, ja misschien moet je zelfs zeggen dat crisis de normale toestand van de wereld is. Er is maar weinig geluk, dat altijd maar voortduurt en eeuwigheidswaarde heeft. Zo’n danceparty waar mensen uit hun dak gaan is misschien zo’n moment van hemelse vreugde, en als je mag meemaken dat er een kind geboren wordt, kun je ook zo’n overweldigende ervaring hebben. Maar daarna moet je toch altijd weer met beide benen op de grond terugkeren en dient de gewone werkelijkheid zich aan. Gaat je kind de goede weg op, is het in staat om een zelfstandig bestaan te leiden? Vergooit het zijn of haar leven niet aan nutteloze dingen? Of misschien dichter bij jezelf: ga je – afgezien van de feestjes die je meemaakt – zelf de goede kant op in je leven?
Ik hoef u niet te vertellen, dat de christelijke traditie in ons land onder grote druk staat. De grote kerken verliezen nog steeds vele duizenden leden per jaar, kerkgebouwen sluiten en worden afgebroken, en zelfs de kleine levensbeschouwelijke omroepen zoals de Ikon, waarin ook wij vertegenwoordigd zijn, worden wegbezuinigd. Waarom? Omdat alles wat met religie of godsdienst te maken heeft, in onze wereld inmiddels als een privé-aangelegenheid wordt gezien. Achter je voordeur mag je misschien nog denken en doen wat je wilt – hoewel de overheid je ook daar steeds meer controleert – maar in het openbare leven mag dat geen invloed hebben. Wat er dan overblijft als moraal voor de overheid om de samenleving in te richten, is van een schrikbarende platheid en leegheid. Want wat blijft er over als je het bijbelse visioen over een betere wereld, over menselijke solidariteit met diegenen die het niet zelf kunnen redden en een rechtvaardiger samenleving naar het privé-domein verbant? Een kille, op economisch nut gebaseerde samenleving, waarin iedereen voor zichzelf moet opkomen. Sterke mensen redden het dan wel, maar als je dat niet kunt, om wat voor reden dan ook, dan ben je aangewezen op… ja, op wie eigenlijk als de overheid zich terugtrekt? Op je familie of vriendenkring – maar die moet je dan wel hebben.
In het kerstevangelie zijn het de herders die als eersten naar de stal in Bethlehem worden geroepen. Zij hielden de wacht bij hun kudde in het open veld. Dat zijn geen mensen die opgesloten zitten in de zogenaamde veiligheid van een eigen huis, maar die hun leven inrichten met de zorg voor dieren die zo’n zorg nodig hebben. Juist aan hen openbaart zich Gods heerlijkheid: zij horen engelen uit de hemel en zien het kind in de kribbe. En komt er een ontnuchtering? Nee, want ze keren terug naar hun kudde, naar hun dagelijkse werk, maar ze prijzen en loven God over alles wat ze gehoord en gezien hadden, zoals het hun was gezegd. Dat betekent dat hun dagelijkse werk – dat in wezen niet anders is geworden dan het voorheen was – in het teken staat van wat de engel over dit kind had gezegd: ‘U is heden de zaligmaker geboren, dat is Christus de Heer in de stad van David.’
Als wij onszelf vanavond in de positie van de herders verplaatsen en deze woorden van de engel tot ons gericht horen, dan worden ook wij uitgenodigd om het kind in de kribbe te gaan zien. Niet alleen als een eenmalige hemelse ervaring van een kerstnachtdienst met mooie liedjes en lichtjes, maar als het moment waarop we een keuze maken midden in de crisis van onze wereld. Ons geloof is niet zomaar een privé zaak, maar het doordringt alles wat we denken en doen, onze dagelijkse arbeid, onze omgang met familie en vrienden, onze zorg voor diegenen die zorg nodig hebben. En méér nog: ons geloof is niet iets dat wij vanuit onze eigen vaardigheid of kundigheid als een soort eigenschap hebben, maar dat ons aangereikt wordt als iets dat ons hele doen en laten omgeeft en draagt, als het fundament onder ons bestaan, van waaruit wij met hoop en vertrouwen kunnen leven. De boodschap die dit kind in zijn volwassen leven zal uitdragen is, dat geen mens zo ver verloren kan zijn, dat hij buiten de zorg van God zelf valt. En als God zó voor de meest kwestbare mens zorgt, wie zouden wij dan zijn om deze vreugde, dit heil niet tot de kern van ons eigen bestaan te maken? Ook als het nieuwe heidendom zich sterk maakt in de wereld om ons heen, laten wij dan God prijzen en loven om zijn goedheid, die ons elk moment van ons leven zijn hemelse vreugde geeft. Amen.
Dick Schoon
Afbeelding: Andrei Rublev, c.1405