– Preek 3 in de Zomerserie: “God: Drie-in-Eén?” door dr. Koenraad Ouwens

Preek 3 in de Zomerserie 2011

de preek van dr. Koenraad Ouwens ging over:

“God: Drie-in-Èén ?”

 

Vandaag zullen we maar doen waar het in het evangelie over gaat en het onkruid op de akker laten voor wat het is. Het zal immers over de Drievuldigheid moeten gaan in deze serie van preken. God, die één is en tegelijk drie: één enig God in drie personen. Daar weet ik precies zo veel, of beter gezegd: net zo weinig van als u. Als u gehoopt had vandaag iets te horen over de samenstelling van de Here God, dan moet ik u dus teleurstellen. Wij weten weinig van God en het voornaamste daarvan is nog dat Hij heel anders is dan wij en dan wij ons kunnen voorstellen. En dat is maar goed ook. Hoe God precies in elkaar zit, kan ik u niet vertellen en de Bijbel eigenlijk ook niet.
Als de God van Abraham, Isaak en Jakob zich aan Mozes openbaart, en Mozes vraagt: hoe is uw naam, welke naam moet ik noemen als de Egyptenaren vragen wie mij naar hen toe heeft gestuurd?, dan krijgt hij als antwoord: Ik ben die ik ben; ‘Ik ben’ heeft je opdracht gegeven. Dan weet je niet veel; zeg maar eens ‘Ik ben die ik ben’ als je je aan iemand voorstelt en zie wat er dan gebeurt. Een drie-ene God openbaart zich hier hoe dan ook niet. En als God in het verhaal van de schepping op de zesde dag zegt: ‘laat ons mensen maken’, dan kan dat heel goed iets zijn als ‘Wij, Beatrix, koningin der Nederlanden enzovoorts’.
In Johannes 14 staat veel over de betrekking van Jezus tot zijn Vader in de hemel: ‘Ik ben in de Vader en de Vader is in mij’, maar de heilige Geest heet duidelijk een ‘andere pleitbezorger’. De Drievuldigheid lijkt, zo in één adem, maar twee keer in het Nieuwe Testament te worden genoemd. Wanneer Jezus opdracht geeft om alle volken tot zijn leerlingen te maken, moeten ze gedoopt worden in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest (Mt 28, 19), wat we nog altijd precies zo doen. Maar er staat niet bij dat deze drie één zijn. Ik kan het hebben over dozen, kratten en kisten, die allemaal verpakkingsmateriaal zijn, maar dat betekent niet dat ze hetzelfde zijn.
Er staat op één plaats wel iets over een drie-eenheid, namelijk in 1 Johannes 5, 7: ‘Er zijn dus drie getuigen in de hemel: de Vader, het Woord en de heilige Geest, en deze drie zijn één.’ Daar zou je het dus hebben, maar er is één probleem. In belangrijke en zeer oude handschriften staat dit niet en vindt men alleen maar: ‘Er zijn dus drie getuigen: de Geest, het water en het bloed, en het getuigenis van deze drie is eensluidend.’ Dat is al lang geleden ontdekt, maar degene die er het eerst echt een zaak van maakte, vloekte om zo te zeggen in de kerk en hij was bepaald nog niet jarig. Misschien kwam dat wel omdat men wel moest toegeven dat een Drievuldigheid in de bijbel niet zo heel sterke papieren heeft.
Maar aan de andere kant bestond er al een eeuwenoude traditie om te spreken over de Drie-eenheid van Vader, Zoon en heilige Geest en die traditie is de officiële geworden op het concilie van Nicaea in 325 na Christus, dus toen er al meer dan 250 jaar lang een min of meer georganiseerde kerk bestond. Het zou nog wel eens mogelijk kunnen zijn dat het zelfs een minderheidsstandpunt was, dat lang niet iedereen overtuigde.
Je moet namelijk, om dit te kunnen zeggen, vinden dat Jezus Christus God is en daar dachten grote groepen in het christendom aan het begin van de vierde eeuw heel anders over. Jezus, de zoon van Maria uit Nazareth – sommigen zeiden zelfs: van de timmerman Jozef – was een bijzonder mens, daar waren ze het wel over eens, maar hij kan toch onmogelijk God zijn: hoe kan nu God lijden en zelfs doodgaan? God is God de Vader, de schepper en daarmee de vader van alle leven. Jezus was een mens als wij, maar dan zo goed en volmaakt dat we er allemaal een voorbeeld aan kunnen nemen. Als we zouden doen wat hij gezegd en gedaan heeft, zou de wereld er heel anders uitzien: ze zou een koninkrijk van God zijn. Om dat te doen, moet je geïnspireerd worden en als dat gebeurt, dan heb je de heilige Geest. Dit lijkt erg eenvoudig en in zijn eenvoud ook heel plausibel. Maar zo simpel en voor de hand liggend blijkt het toch niet te zijn. Er zijn boeken volgeschreven over de Drievuldigheid, ook al wisten de schrijvers ervan er eigenlijk niets met zekerheid over. Je moet er niet aan denken wat er zou gebeuren wanneer we die zekerheid wel hadden. Daarover kom ik nog met u te spreken.
Je zou dus kunnen zeggen: als je niet weet of God één is of drie, en dan zolang moet redeneren dat één hetzelfde is als drie, wat rekenkundig natuurlijk niet kan, ben je dan niet bezig met een zinloze vraag? Zinloze vragen kun je beter laten rusten, want je krijgt er nooit een zinvol antwoord op. Over dingen waarvan je van te voren weet dat je ze toch niet kunt begrijpen, kun je je beter niet druk maken, want dat is verspilling van tijd en energie. Men zou dus de vraag of er drie personen bestaan waarin je God kunt kennen en hoe die personen met elkaar samenhangen, kunnen laten rusten, maar dat heeft men niet gedaan. Men ging en gaat maar door te proberen een probleem op te lossen dat onlogisch en misschien niet eens relevant lijkt te zijn. Wat schiet je er mee op als je kunt bewijzen dat iets wat niet met zoveel woorden in de bijbel staat toch waar is en dat daarmee één is gelijk aan drie? Je zou alleen maar tot de overtuiging komen dat God onlogisch en onbegrijpelijk is en dat het woord van God, als dat al volledig in de bijbel staat, volstrekt onpeilbaar is.
Het is niet erg aannemelijk dat mensen zich eeuwenlang en in zo groten getale hebben beziggehouden met het zoeken naar een antwoord op een betekenisloze vraag. De enig mogelijke conclusie is dan, dat de vraag naar de Drievuldigheid van God niet zinloos is en op één of andere manier van betekenis is voor wat mensen zijn.
Wij kunnen ons, juist omdat wij mensen zijn, eigenlijk geen andere bestaansvorm voorstellen dan de menselijke. Wij weten dat planten en dieren bestaan en dat ze iets voelen, dat ze reageren op de wereld buiten hen, maar wat ze voelen en hoe ze reageren, is in belangrijke mate een voor ons gesloten boek. Hoe zullen we dan weten wat God voelt, of en hoe en waarom Hij reageert en hoe zijn interne relaties gestructureerd zijn?
Daarom moeten we erg voorzichtig zijn wanneer mensen precies zeggen te weten wat God zegt of wil. Dat is vaak, – veel te dikwijls – op preekstoelen als deze gezegd en niet alleen door ouderwetse pastoors. Je hoort het nog: God wil dit of dat of Hij wil het juist niet, want het staat in zijn woord. Dan vergeten we dat dit woord altijd geïnterpreteerd wordt en dat ieders interpretatie en de manier waarop die interpretatie bereikt wordt resultaten zijn van wat je hebt meegemaakt en hoe je reageert op de omstandigheden waarin je zelf verkeert. Als ik mensen hoor beweren wat God wil, zegt of denkt, dan krijg ik wel opvallend dikwijls de indruk dat de wil, de uitspraken en de gedachten van het Opperwezen merkwaardig overeenkomen met wat ze zelf ook altijd al gedacht hadden.
Daar zou de betekenis van de onoplosbare vraag naar het wezen van God, want daarover gaat het, wel eens kunnen liggen. We hebben het, als het goed is, over het geheim van de Drievuldigheid, het mysterie, ook al ben ik niet dol op dat woord. Daarom maar het geheim.
Wat is een geheim? Dat is niet iets wat niemand weet, want dan was niet eens bekend dat het een geheim is. Een geheim is iets waarvan twee iets weten en dat ze niet aan een derde of aan iedereen vertellen. Dan zou het ophouden een geheim te zijn. God vertelt niet aan Mozes wie Hij is, maar wel wat hij moet doen. Ik ben die Ik ben: je zult me nooit kunnen doorgronden, je weet zelfs niet eens hoe ik precies heet, waar ik vandaan kom en waar ik naar toe ga, maar Ik-ben-die-Ik-ben weet dat wel van jou: je bent uit het water van de Nijl gehaald en daarom heet je Mozes en nu ga je de mensen waar je bij hoort uit de macht van degenen waar je dacht bij te horen bevrijden.
Uit de macht bevrijden, daar blijkt het om te gaan. Als ik veel van iemand weet, heb ik een zekere macht over die persoon. Ze weten alles van je, dat is een soort schrikbeeld en daarom zijn sommige mensen ook zo bang van Google … Als wij alles van God zouden weten, zouden wij macht over Hem hebben, omdat wij aan God gelijk zouden zijn. Dat is precies wat de slang in het oude verhaal van de hof van Eden de mens wijsmaakt (Gen 3, 5): als je eet van de vrucht van de boom, zul je zijn als God en kennis hebben van goed en kwaad.
Als wij alles zouden weten van God, dan zouden wij zelf God zijn en daarmee ophouden mens te zijn, zoals God zou ophouden God te zijn. Wanneer wij het geheim van God in zijn Drie-eenheid, waarin de menselijke reductie van het bestaan tot enkelvoud en meervoud niet bestaat en ook niet kan bestaan, zouden kennen, zouden wij … macht over God hebben.
‘Mens, ken je plaats’, zegt dit geheim, want als je God zou kennen, zou je meer zijn dan je vader Adam en je moeder Eva, die buiten het paradijs verder moesten, net zoals wij. Onze plaats is in de wereld, waarin wij nauwelijks het verschil kennen tussen links en rechts (Jona 4, 11), laat staan dat tussen goed en kwaad. Macht over God zul je niet krijgen, God zul je niet worden, want het geheim van Gods bestaan deelt Hij alleen met zichzelf en daarom is Hij één in drie personen.
Het geheim van zijn bestaan heeft Hij alleen toevertrouwd aan zijn Gezalfde: Jezus de Christus, die de Geest in de gestalte van een duif op zich zag nederdalen (Mc 1, 10 en parr.).
‘Mens, ken je plaats’ en weet wat je worden moet: niet God in het diepst van je gedachten, maar steeds meer mens. Dat kunnen we niet zelf, daarvoor geeft Ik-ben-die-Ik-ben zijn heilige Geest. Hij spreekt het eerste woord; niet wij vanuit onszelf worden mens naar zijn beeld en gelijkenis, maar als wij Hem in woord en Geest ervaren, bereiken wij met vallen en opstaan datgene waartoe wij zijn bestemd: niet het geluk in onszelf, maar dat in God.
Daarom moet je er niet aan denken wat er zou gebeuren wanneer wij het geheim van de Drie-eenheid zouden doorgronden: God zou ophouden te bestaan en wij zouden aan onszelf zijn overgeleverd, alleen gelaten met een onvolkomen en schijnbaar geluk.
Ik zal u daarvan tot slot een klein verhaaltje vertellen; het is een beetje cynisch en wrang verhaal, waar u niet al te erg van moet schrikken. Het gaat over een konijn, dat op een dag zei: ‘Moeder, ik ben niet gelukkig’. ‘Nee, natuurlijk niet’, zei z’n moeder, ‘daarvoor zijn konijnen helemaal niet bedoeld’. Hij dacht daar lang over na en toen hij uitgedacht was zei hij: ‘Nu ik weet waar ik niet naar hoef te streven, voel ik mij best gelukkig, maar ben ik dan nog wel een goed konijn?’ Op dat moment ging het deurtje open van het hok waar hij met zijn moeder in zat, een grote hand greep hem bij zijn nekvel en in één ondeelbaar ogenblik wist hij waarvoor konijnen bedoeld zijn en dat hij nog een goed konijn zou worden. De volgende dag zat hij in een braadpan.
Dat is niet de bestemming van een mens. Niet het geluk omdat hij een antwoord heeft gevonden op de vraag naar de zin van het bestaan en naar zijn bestemming, want dat zou een geluk zijn dat de mens in zichzelf bereikt en dat hem zou terugwerpen op zijn existentiële eenzaamheid: dood-alleen in de pan. Het geluk van de mens ligt in de ontmoeting met de ander, met Jezus Christus, in de aanraking met de heilige Geest, in de nabijheid van Ik-ben-die-ik-ben, die alles waaraan ons bestaan gebonden is, zelfs één, twee, drie en veel overstijgt, en wiens naam in de voorlopigheid evenzeer betekent: Ik zal er zijn voor jou.

 

Amsterdam: dr. Koenraad Ouwens 17-07-2011