Een zon diep in de nacht

Ik kan alleen teruggetrokken schrijven……….

 Dr. Willem Barnard (1920) schreef sinds zijn veertiende dagboeken. Nooit liet hij zich verleiden het hele dagboek uit te geven. „Daar kan ik mijn lezers toch niet mee vervelen!” Nu verschijnt ‘Een zon diep in de nacht; de verzamelde dagboeken 1945-2005’, een vuistdik boek waarin de dichter/ schrijver/ theoloog/ dominee onbeschaamd zijn stemmingen registreert. De nadruk in deze notities, schrijft Barnard, is komen te liggen ’op mijn moeite met het pastoraat en mijn conflict met het gangbare christendom’. En natuurlijk beschrijft hij zijn overstap naar de oud-katholieke kerk.
22 juni 1945
Ik ben geen man voor de praktijk. Ik ben een denkertje. Ivoren toren, – maar met een groot venster naar de wereld.
27 februari 1946 
Met het hoofd ben ik ‘van harte’ theoloog, maar met hart en ziel zeker geen pastor. Dat ik in de oorlog heb gefaald zit mij zo door en door dwars! Met die angst van toen ben ik voorgoed geïnfecteerd.
1948
Ik voel geen weerklank hier. Men leeft in een rustig christendom met veel vroomheid, veel traditie en veel domheid, maar weinig geestelijke spanning. Dat geijkte christelijke leven in zo’n religieuze menagerie maakt mij dol, zodat ik radeloos kwaad ben op deze mensen.
1950 -1954
Ik zei tegen een paar mensen met wie ik vergaderde dat ik geen theologie meer zien kon! Er was, zei ik, alleen het tijdgevoel en daarnaast als een onverteerbaar brok die bundel joodse geschriften, ook door mij ‘heilige Schrift’ genoemd. Daartussen alleen vonken.
Men hoort soms van dominees die elke week al ‘hun’ zieken langsgaan. Maar om de haverklap is er een week voorbij! En loodzwaar is het, om die bezoekjes te brengen.
Die zwaarte en dat tempo houden natuurlijk verband met elkaar.
Voorjaar 1956
Protestanten geloven in het Woord dat woord gebleven is.
God bestaat niet, daarom heeft Hij zich geopenbaard.
Ik ben het haast nergens mee eens. Waar je doorheen kijkt, daar kun je het niet meer mee eens zijn.
1957
‘Het gaat niet om de kerk, maar om de verkondiging van het evangelie’, zegt een stem door de radio. Zo’n uitspraak maakt mij kwaad. Is dat de tegenstelling? Kerk en wereld is nog iets anders. Maar mag men zelfs dan zeggen: het gaat niet om de kerk maar om de wereld? Zo kan alleen spreken wie het mysterie van de kerk nooit heeft leren liefhebben of zo tegen de kleren aankijkt dat hij het mystieke lichaam niet meer ziet. Ik erger mij altijd aan dat bevuilen van het eigen nest, dat geringschattend spreken over de kerk door protestanten die met kerkzijn helemaal geen raad weten en dit naar buiten afschuiven.
7 december 1967
Een pastorie, dat is geen huis, dat is een situatie. Hier te wonen is al een job. Ik kan wel claimen dat ik de helft van mijn tijd vrij moet houden voor ander werk, maar ten slotte ben ik pastor loci, daar helpt geen lieve-moederen aan. En ik moet dus de mensen opzoeken in hun uiterste, de oude mensen, de mensen in narigheid, ik ben verantwoordelijk voor een gemeente. Die moet worden gebouwd. Maar ik kan niet bouwen en ik kan geen pastor zijn. Ik kan alleen teruggetrokken schrijven en dan eventueel het geschrevene voorlezen en dat een kerkdienst noemen.
6 april 1968
De kranten staan vol van nieuws en commentaren over de dood van King. Er worden herdenkingsdiensten belegd. Daar gaan predikanten en pastores van diverse kerken voor. D.w.z.: ze gaan er (s)preken.
Dat stuit mij tegen de borst, tegen de keel. Want op die manier gaan wij ten behoeve van onze preekdrang ons weer meester maken van die man die stierf. En breed en zwaar zal het lijdensthema worden besproken in een slijkerige woordenvloed.
Wij (mag ik?) deden het beter. Wij deden eigenlijk niets. Wij hielden de ‘gewone’ dienst van Schrift en Tafel, gisteren, op 5 april. Maar de lezingen, uit het aloude missaal, waren onthutsend toepasselijk. En we baden, een gebed voor de zondag, zondag Judica, Passiezondag. Aan tafel de voorbede als uitstorting van het hart, ex tempore, dat kán dan. En de ritus van de eucharistie was alleszeggend.
September/oktober 1969
Ik doe in mijn kerk, in mijn werk, niet mee aan de ‘vredesweek’. Ook niet aan de gezinsweek, de zendingsweek, de dierendag, de Israeldag en weet ik veel. Ik ben wars van dat pseudo-kerkelijk jaar, beu van die massale directieven. Ik houd van goede voeding, niet van pep-pillen. Alle vitaminen komen aan de orde als men goede voeding nastreeft.
Maar áls ik zou willen meedoen aan de – waar zou ik dan voor de bedoeling van die vredesweek beter terecht kunnen dan bij het ‘joodse nieuwjaar’! Dat de hele schepping in de waagschaal is gelegd van ons doen en laten, dat staat in de liturgie van Rosj Hasjána! Dat wij tot stilstand en ommekeer moeten komen en breken met de bekende sleur, dat staat in de liturgie van Rosj Hasjána. Dat wij ons bezit moeten delen en ons hart verenigen, dat staat daarin! Wat zoekt men toch koortsachtig naar actuele thema’s en pleegt roofbouw op de Schriften!
15 september 1973
Vannacht droomde ik dat we vergadering hadden en ik moest bidden. Ik bad. Het was heel diepzinnig en op een gedicht af, dat hoorde ik dromende. Maar zo gaat het, ik hoor mijzelf spreken en denk: waar haalt hij het vandaan, als dat maar goed gaat…
22 april 1974
Een stil plezier: dat het nu echt voorbij is met dat dorpspredikantschap, dat voorgangerschap. En toch ook wat ongelovige onrust: echt voorbij? En een lichte pijn van spijt. Omdat ik niet bij machte was tot wat het mooiste is!
7 september 1975
Gisteren en vannacht en vanmorgen voor de kerkgang mij moeten bekennen dat ik niets meer kan geloven. Ik ‘weet het niet meer’. Zoals ik in de trein naar Amsterdam schreef jl. woensdag: het enige dat ik weet weet ik niet. Ik ben agnost. En heb dus ook geen hoop. Ik vind de toestand van de wereld hopeloos en ik ben dus wanhopig. Maar niettemin. Is dat een beletsel om naar de kerk te gaan? Wat een grappig jong stel mij eens schreef schiet mij te binnen, ze draaiden een bekende zegswijze om en zeiden: je hoeft toch niet naar de kerk, nee (ik schreef het als vanzelf al verkeerd op!), je hoeft toch niet te geloven om naar de kerk te gaan! En zo is het. Ik heb geen geloof. Ik ben geen gelovige. Maar ik ga naar de kerk. Daar lees ik met lot- en soortgenoten de Schriften. En dat is andere koek.
22 januari 1984
Vanmorgen voor het eerst van het jaar naar de kerk. Was het goed? De mis nam mij mee. De woorden overvleugelden mij. Ik ‘was er in’. Dat is met niets te vergelijken. En dat heb ik zo nooit ervaren in een protestantse dienst. Er is een surplus. Er is een dimensie die tot in de hemel reikt.
22 september 1985
Waarom ga ik naar de oud-katholieke Kerk? Om die katholiciteit. Om de verbinding met de grote traditie. Om de heilige mysteriën. In de dienst gebeurt er iets met ons, bij de protestanten doen we iets.
14 december 1985
Op zondag II Advent, 8 december 1985, ben ik ‘gevormd’, zoals de verspreking luidt. Het ‘vormsel’, d.i. de bemoediging waarmee men bevestigd wordt. De bisschop legde mij de handen op en zalfde mijn hoofd, – zinnebeeldig, met een kruisje op het voorhoofd. En hij gaf mij de vredegroet, voor het altaar staande omhelsde hij mij.
20 mei 1986
Ik ben verschrikkelijk dankbaar dat ik niet meer hoef ‘voor te gaan’. Ik zou het niet kunnen. Altijd weer dringt zich aan mij (niet aan anderen?) het besef op: voorgaan is onderdoorgaan. Het is leven in het teken van het Lam. Het is martelaarschap, hoe dan ook. En ik ben een gewone, bange burgerman. Ik kan niet ‘over de schreef gaan’. Daarom loop ik ook naar het altaar, om bij wijze van teken te voldoen aan de eis van het offer.
24 juni 1992
De meeste dominees en pastoors menen dat het de taak van de dichters is om mooi te zeggen wat zij zelf al eerder duidelijk hadden gemaakt. Het is andersom: het is hun taak, aan de gemeente duidelijk te maken wat door dichters al eerder en beter is gezegd.
13 september 2003
Nu zou ik wel eens met een echte theoloog willen praten. Achnee, dat bedoel ik niet… Of wél, – in de ware zin van het woord: een theoloog, iemand voor wie theos en logos echt en wezenlijk zijn. Iemand die vast staat, niet: voor wie het vast staat.
Want ik ben oud en de kwalen rukken op. Straks val ik om en moet ik door het nauwe poortje, moet ik alles loslaten, alles opgeven. Iedereen loslaten, hen allemaal opgeven, die mij lief zijn. En dan?
Ik wou dat ik ‘hemelverwachting’ had. Iets primitiefs zoals mijn moeder wist: ik ga naar… ja, wáár naar toe? Naar wie toe? Naar ‘onze lieve Heer’.

Trouw 9-11-2009, op dit artikel rust copyright.

Willem Barnard

Een zon diep in de nacht, de verzamelde dagboeken 1945-2005

 864 pag.  €39,50.

Uitgeverij Skandalon,