Van Pasen tot Pinksteren tellen we vijftig dagen. In die periode krijgen we de gelegenheid om de nauwelijks te begrijpen vreugde over de overwinning op de dood gestalte te geven in ons leven. Met Pinksteren is het dan zo ver: de deuren van de besloten ruimte waar de leerlingen van Jezus verbleven gaan open, de wind van Gods Geest vuurt hen aan en met hen worden wij getuigen van het goede nieuws. Het lijkt op het eerste gezicht aan succesverhaal: waar de leerlingen eerst timide bij elkaar hokten, trekken ze er vervolgens op uit om de wereld in te gaan. Toch kun je je misschien ook voorstellen, dat ze de nodige twijfels hebben. Want wat zullen ze tegenkomen in die wereld, die immers hun meester aan het kruis geslagen heeft? En hoe groot is hun eigen moed, als ze zich herinneren hoe ze hun Heer hebben verlaten of verraden?
Misschien is die periode van vijftig dagen nodig om te leren tellen. Zoals in psalm 90 wordt gezegd: ‘Leer ons zó onze dagen tellen, dat wij een wijs hart krijgen.’ Die psalm lezen we graag met oudejaarsavond, als we een heel jaar aan dagen afsluiten en een nieuw serie beginnen. In de psalm wordt gemediteerd over het verstrijken van de dagen. De psalm is een gebed van Mozes, de enige in het psalmenboek die aan hem wordt toegeschreven. Je kunt je goed voorstellen, dat Mozes aan het einde van zijn lange leven terugkijkt op wat hij heeft meegemaakt: de uittocht uit Egypte, de veertig jaar woestijntocht, het uitzicht op het beloofde land. Wat is in dat alles van doorslaggevende waarde? Het eerste vers drukt dit uit: ‘Heer, gij zijt voor ons een toevlucht van geslacht op geslacht.’
Als wij van Pasen naar Pinksteren de dagen tellen, is het alsof we mét de leerlingen van Jezus ons leven tot-nu-toe onder de loep nemen. Bevrijd van de angst voor de dood bekijken we de dingen waarin we groots denken te zijn en zien we al die momenten waarop we onze kleinheid ervaren. Als je dat alles telt en overziet, wat vormt dan de rode draad in ons leven? Misschien kunnen we met Mozes belijden: ‘Heer, gij zijt voor ons een toevlucht…’ of met hem bidden ‘Leer ons zó onze dagen te tellen, dat we een wijs hart krijgen.’ Een wijs hart, dat is een hart dat kan onderscheiden tussen goed en kwaad, om mét die onderscheiding ruimte te maken waar menselijk leven kan ontstaan of bewaard kan blijven. Tellen, dat is: de zaken nauwkeurig één voor één onderzoeken, is daarbij van wezenlijk belang. Want kleine dingen zie je dan minder gauw over het hoofd, al die momenten waarop je werd geraakt door het wonder van het leven: de moed van iemand die ernstig ziek is, een klein gebaar van menselijkheid in treurige omstandigheden, de veerkracht van mensen die met tegenslag te maken hebben.
Het wekt misschien verwondering dat de eigenlijke opstanding van Jezus nergens in de bijbel wordt beschreven. Het is een soort witte vlek, waarvan je wéét dat hij er is, maar die je niet kunt zien of aantonen, laat staan dat je iemand anders daar simpelweg van kunt overtuigen. Hoe zijn de apostelen de wereld ingegaan? Door als levende getuigen van de verrijzenis op te treden. Net als hun meester zelf genezen ze zieken, ze verkondigen het evangelie en ze dopen mensen waarmee die een nieuw bestaan beginnen. Samen vormen ze een nieuwe mensengemeenschap, die de kerk genoemd wordt: samen in het gebed, in het breken van het brood en de verantwoordelijkheid van materiële zaken.
Laten we met en voor elkaar bidden, dat Gods Geest ons aanzet om langzaam te leven en de dagen te tellen als even zoveel zegeningen van de Allerhoogste, waarmee hij ons op de weg zet van zijn zijn Zoon, die door de dood heen ons het leven openbaarde.
Dick Schoon
Schilderij: Pfingsten, Jozseph Ignaz Mildorfer (1719 –1775), rond 1750