Lezingen: Jesaja 52,7-10; Hebreën 1,1-12; Johannes 1,1-14.
Op de kerstkaart die we dit jaar verstuurden lieten we een foto afdrukken die we tijdens onze vakantie hadden gemaakt. De foto toont koning David met zijn harp, die we ergens in een kerk waren tegengekomen. En wat zet je daar dan als begeleidende tekst bij? Natuurlijk een van Davids psalmen. We kozen voor de misschien wel meest geciteerde psalm 110: ‘Zo heeft God de Heer tot mijn heer gesproken: zet u aan mijn rechterzijde, totdat ik uw vijanden gesteld heb tot voetbank onder uw voeten.’ Die psalm is voor veel oudkatholieken een vertrouwde tekst, omdat het een van psalmen is, die in gewone vespers worden gezongen. Tegelijkertijd is het een van de oudtestamentische teksten, die na het eerste Pinksterfeest zoals dat in de Handelingen der Apostelen wordt verteld, door de leerlingen van Jezus wordt gebruikt om diens leven, sterven en verrijzen te duiden en daarmee de boodschap van heil aan alle volkeren gaan verkondigen.
Jezus als Davids zoon, lang verwacht, in ‘stille nacht, heilige nacht’ – misschien is dat niet echt hogere dichtkunst, maar het vat wel samen waar het in de viering van het kerstfeest om gaat. Vanaf de eerste bladzijden van de bijbel gaat het om de verwachting van de Messias, de eerstgeboren zoon, waarmee de Heer, de God van Israel, zijn heerschappij, zijn koninkrijk laat aanbreken. U kent misschien die zogenaamd saaie geslachtsregisters uit het boek Genesis wel: ‘Adam leefde zoveel jaar en verwekte Set, zijn eerstgeborene; en na de verwekking van Seth leefde Adam zoveel jaar en verwekte zonen en dochters; Adam leefde in totaal zoveel jaar en hij stierf.’ Dat lijkt een saaie opsomming, maar als je wat preciezer kijkt, zie je ook daarin al de grote waarheid van het geloof: een mens, Adam, leeft in de verwachting van de geboorte van de eerstgeborene; en daarna leeft hij nog wat en verwekt natuurlijk nog wat zonen en dochters; en het is dan ook logisch om die jaartallen bij elkaar op te tellen en dan kan die mens het veld ruimen voor de nieuwe generatie. Saai? Helemaal niet: volgens de bijbel leeft een mens in de verwachting van wat komen gaat. En die eerstgeborene – die trouwens zoals uit volgende verhalen blijkt, lang niet altijd ook werkelijk letterlijk de eerste is die geboren wordt – staat voor de verwachting van Gods heerschappij. Zo leven de aartsvaders en –moeders in de verwachting van de eerstgeborene; zo worden de verhalen over de koningen van Israël verteld alsof die de beloofde eerstgeborene al zijn; en zo profeteren de profeten als Israël in ballingschap is weggevoerd over een nieuwe zoon van David, die als rechtvaardige heerser heersen zal.
Het centrale gegeven in de christelijke verkondiging, die de eerste leerlingen van Jezus na het Pinksterfeest beginnen, is nu precies de vervulling van Gods belofde: Jezus ís de Christus, de zoon van David, de beloofde eerstgeborene, met en in wie Gods heerschappij geopenbaard is, dat is: in onze wereld werkelijkheid geworden is. Vandaar die tekst uit psalm 110, waar koning David zegt: ‘De Heer heeft tot mijn heer gesproken: zet u aan mijn rechterzijde’. En al die andere citaten, die de schrijver van de Hebreënbrief gebruikt om aan te geven, dat Jezus de Christus, van wie het hele Oude Testament getuigt. David zelf spreekt over de beloofde Messias, die aan de rechterhand van de Heer God moet plaatsnemen totdat God alle vijanden, alles wat zijn heerschappij in de weg staat, verslagen heeft. De leerlingen van Jezus geloven, dat in hun meester dit woord in vervulling is gegaan. Hij is het namelijk die alle machten van de dood overwint, die zieken geneest, die hoeren en tollenaars tot het heil roept, die zelf de dood aanvaardt óm die in zijn opstanding te overwinnen. Jezus openbaart hiermee Gods heerlijkheid, die alle vijanden in deze wereld overwint.
Een van de grondregels bij het lezen en uitleggen van de bijbel is, dat er geen vroeger en later is. Om dat te begrijpen moet je een sprongetje maken. Natuurlijk is het duidelijk, dat de bijbel een verhaal vertelt, vele verhalen zelfs, en een goed verhaal heeft een begin, een midden en een einde; anders wordt het wel erg saai. Zo lijkt het dan ook, alsof de bijbel een verhaal vertelt dat begint met de schepping en eindigt met de wederkomst van Jezus aan het einde der tijden. Maar tegelijkertijd ligt er ónder deze manier van verhalen vertellen een diepere waarheid: namelijk dat de heerlijkheid van de Heer God vanaf den beginne de hele schepping draagt, en daarmee het leven van de eerste mens, van alle mensen die daarna gekomen zijn, van ons, en van allen die na ons komen, tot en met de laatste mens die er zijn zal. Ons bestaan, met alle hoogte- en dieptepunten, is daarmee opgenomen in die grote geschiedenis van God met zijn volk, die ooit tot een volmaakte eenheid zal komen, als het nieuwe Jerusalem op aarde neerdaalt vanuit de hemel. Begin, midden en einde van deze grote geschiedenis vinden hun vervulling in de verschijning van de Messias, Gods scheppingswoord dat vlees is geworden en onder ons heeft gewoond. Hij is de zoon van wie David zong en die wij niet alleen loven met psalm 110 in de vespers, maar met elk woord dat ons in de mond gegeven wordt, elke dag die God ons geeft, tot in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Dick Schoon
Afbeelding van David