Het Feest van Epifanie

Toetreden Emma van der Meulen, doop, vormsel en eerste communie Bonno de Bruijn.

 10 

Preek voor 13 februari 2011, 6de zondag na Epifanie (A),

 

Gemeente, welke geboden geef je mee aan iemand die toetreedt en iemand die gedoopt wordt? Wat is de inhoud van een christelijke levenshouding waartoe je iemand doopt of opneemt in de gemeenschap van de kerk?

Dit zijn geen gemakkelijke vragen. Voor je het weet, heb je je vingertje geheven om iemand een bepaald gedrag aan te praten en dat is niet de bedoeling. De tijd dat kerken hun leden de wet voorschreven en precies wisten hoe mensen zich dienden te gedragen ligt ver achter ons – en we zouden die spruitjeslucht niet graag terug hebben. Maar wat betekent de kerk dan? Soms spreek je mensen die zeggen: “Ik geloof wel, maar ik heb de kerk daar niet voor nodig.” Kan dat? Bestaat er zo’n soort privé-geloof? Je begrijpt de uitspraak, als je bedenkt dat die voortkomt uit een slechte ervaring met de kerk, een al te betuttelend of erger gedrag (zoals wij in ieder geval heel goed weten) van een pastoor of een dominee, of ruzie met medekerkleden. Men heeft soms een beeld van de kerk, alsof dat een onberispelijke gemeenschap van mensen is, waar nooit ruzie voorkomt en mensen zich altijd heel keurig gedragen. Wij weten beter: er vinden wel degelijk aanvaringen plaats, ook in de kerk. Maar het bijzondere is nu net, dat die aanvaringen ook overkómen kunnen worden. De kerk is, als het goed is, niet een gemeenschap zónder zonden, maar een gemeenschap die leeft van de vergeving vàn de zonden. Dát wordt bedoeld als we gedenken dat Jezus brood en wijn nam: “Dit is de beker van het nieuwe verbond in mijn bloed, dat vergoten wordt tot vergeving der zonden. Telkens als je dit doet, doe je het tot mijn gedachtenis.” Juist Jezus’ oproep om dat te blijven doen – brood en wijn zegenen en delen om te leven vanuit de vergeving van de zonden – juist dat geeft al aan, dat dat blijkbaar ook nodig is, die vergeving, broodnodig. Daarom: wat we Emma vandaag meegeven bij haar toetreden tot deze parochie, en wat we Bonno meegeven als we hem straks dopen, dan is het dat hun leven in het teken staat van die vergeving der zonden, de overwinning op alles wat moedeloos maakt en klein houdt, het openbreken van het al te individualistische in de nieuwe mensengemeesnchap die Jezus sticht. Dát is een christelijke levenshouding.

In de woorden van Jezus die we vandaag in het evangelie hoorden gaat het ook om dat punt. Jezus bespreekt in zijn bergrede de wet van Mozes en hij doet dat aan de hand van de tien geboden. In het stukje dat we net hoorden, ging het over het ‘gij zult niet doodslaan’, volgende week gaat het over het vergelden van het kwaad dat je is aangedaan. Steeds maakt Jezus een tegenstelling: “Gij hebt gehoord dat tot de ouden gezegd is …, maar ik zeg u: …” Steeds zet Jezus een interpretatie van de wet neer, om daar dan zijn interpretatie naast of tegenaan te zetten. En als je die twee vergelijkt, dan valt je al gauw op, dat Jezus’ opvatting bijna overdreven streng is. Zoals bij dat doodslaan: je mag niet doodslaan, dat is de oude, overgeleverde regel. Maar Jezus zegt dat ieder die ruzie heeft, al behandeld moet worden alsof hij heeft doodgeslagen. Jezus vraagt hier een volkomenheid van zijn leerlingen, die tot in de kleinste details van het menselijke leven rekening houdt met Gods gebod.

Wat betekent dat, waarom is Jezus zo streng? Als je de tekst tot je laat doordringen, blijkt dat het Jezus niet alleen om het resultaat gaat, ‘gij zult niet doden’, maar dat hij verder terug gaat, naar de oorzaak waarvan dat doodslaan het gevolg is. Het is alsof Jezus zegt, dat als je ruzie hebt, je eigenlijk al op weg bent naar dat doodslaan. Wat Jezus ons met dit soort aanscherpingen leert, is dat ons gehele leven in het teken moet staan van Gods genade. We moeten niet alleen naar het uiterlijk en op resultaten gericht zijn. Ons geloof vergt een innerlijke gesteldheid, een innerlijke houding van volkomen gerichtheid op God, die zich vervolgens tot in de kleinste details van ons leven openbaart. Daarom zegt Jezus dat ook de geringste geboden, de lichtste geboden die de kleinste details van ons leven regelen, onderhouden moeten worden. Wie die volbrengt zal groot genoemd worden in het koninkrijk der hemelen.

Over dit laatste, het koninkrijk der hemelen, moet ik ook nog iets zeggen. Want we houden onszelf gauw het beeld voor van het koninkrijk der hemelen als een soort van paradijs waar we na onze dood, als we tenminste goed geleefd hebben, heengaan. De keerzijde van de hemel is dan de hel, en daar gaan alle slechte mensen heen. Wie het koninkrijk der hemelen zo afdoet, als een soort van belonings- of bestraffingssysteem van God, die doet het evangelie tekort. Daar wordt toch duidelijk gezegd dat met Jezus dit koninkrijk al aangebroken is. Dat wil zeggen: in de menselijke ruimte en de menselijke tijd, in ónze ruimte en tijd, is Gods wereld verschenen: een rijk van vrede en opstanding, een rijk van gerechtigheid en liefde. Dat alles wordt zichtbaar in wat Jezus doet. Daar begint het Koninkrijk der hemelen, daar daalt de hemel neer op onze aarde. En alleen omdat we ervaren hoe sterk deze liefde van God, hoe krachtig deze heerschappij van gerechtigheid en vrede is, in ons leven, daar waar we God ontmoeten in Jezus, in onze gemeenschap, – alleen omdat we de kracht van God ervaren, kunnen we ook zeggen dat die door de dood niet overwonnen wordt, dat de dood geen vat heeft op wie vertrouwt op deze liefde van God. Daarom is dat koninkrijk van God eeuwig: onze aardse werkelijkheid, onze beperkte ruimte en tijd, worden erdoor omvangen, omringd en gedragen.

Als je snapt dat het bij het koninkrijk der hemelen uiteindelijk om niets anders gaat dan om Gods genade die ons in al ons denken en doen draagt – zowel in het goede dat we presteren als ook in onze tekortkomingen, onze zonden – pas als je snapt dat we leven vanuit Gods genade, dan begrijp je ook ineens waarom Jezus met zijn zogenaamd strenge eisen helemaal geen zware last op ons legt. Wie God ervaren heeft, wie zich kan verwonderen over het leven dat hem of haar geschonken is, die neemt met vreugde de geboden van God op zich, want die geboden zijn niet anders dan een voortdurende verwijzing naar Gods liefde en goedheid. Ook als wij zondigen, als wij tegen onze grensen oplopen e misschien het kwade doen dat we eigenlijk niet willen, dan komt het erop aan om de lofzang gaande te houden, om brood en wijn te zegenen en te delen. Zo kun je volhouden om je psalmen te blijven zingen en je nood in je gebeden aan God te klagen. Dan zal blijken of je je geoefend hebt in je geloof, of de bevrijdende verhalen van het evangelie werkelijk in je hart zijn gaan leven. Dat is niet gemakkelijk, maar tegelijk is het de grootste vreugde die een mens kan beleven.

In deze vreugde van ons als gehele gemeente verwelkomen we Emma en gaan we Bonno zo dadelijk dopen en vormen. Zoals elke sacramentsbediening gebeurt dit met handoplegging en gebed. Met die handoplegging spreken we uit, dat dit leven een geschenk van God is en nooit zomaar ons eigendom. We gaan als gedoopten door het water van de dood heen op weg naar het beloofde land, waar we de lofzang aanheffen op hem die ons het leven geeft, Vader, Zoon en heilige Geest. Amen.

Bisschop Dick Schoon 

10